“Extreme” en “voortdurende” vervolging van bahá’ís in Iran: Speciale VN-rapporteur brengt eindrapport uit

DEN HAAG, 21 maart 2024 – De Speciale VN-rapporteur voor de mensenrechten in Iran en een reeks VN-lidstaten hebben gisteren tijdens de Mensenrechtenraad in Genève de “extreme” vervolging van de Iraanse bahá’ís-gemeenschap benadrukt.

Bij het uitbrengen van zijn eindverslag op 18 maart vertelde Javaid Rehman de leden van de Mensenrechtenraad het volgende: “Ik ben zeer verontrust en geschokt over de voortdurende, aanhoudende vervolging, willekeurige arrestaties en intimidatie van leden van de bahá’í-gemeenschap”, en voegde er later aan toe dat “de bahá’í-minderheid tragisch genoeg te maken heeft met extreme vervolging, doelwitvorming en onderdrukking. … Ik heb de autoriteiten gewaarschuwd om onmiddellijk een einde te maken aan deze misdaden … waarvoor ze verantwoordelijk zullen worden gehouden.”

 

De Speciale rapporteur van de Verenigde Naties voor de mensenrechten in Iran, dr. Javaid Rehman, de lidstaten van de VN en de Bahá’í International Community hebben gisteren in de Mensenrechtenraad de “extreme” vervolging van de Iraanse bahá’ís benadrukt.

 

De Speciale Rapporteur zei in zijn rapport dat bahá’ís “nog steeds het doelwit zijn van discriminerende wetgeving en aanhoudende vervolging” omdat ze niet erkend worden door de grondwet van de Islamitische Republiek.

Het schriftelijke rapport van dr. Rehman, dat hij aan de Raad presenteerde, documenteert in detail de wijdverspreide vervolging van de bahá’ís in Iran. 

“Al meer dan vier decennia hebben leden van het Bahá’í-geloof, als de grootste niet-islamitische en grondwettelijk niet-erkende religieuze minderheid, te lijden onder de meest flagrante vormen van mensenrechtenschendingen, waaronder executies, vervolging, ontneming van eigendomsrechten, ontheiliging en vernietiging van begraafplaatsen, geweld en willekeurige arrestaties, ontzegging van onderwijsrechten, sluiting van bedrijven, haatpropaganda en sociale onrechtvaardigheid, en ongelijkheid op alle gebieden van het openbare en privéleven.”

In zijn mondelinge verslag aan de Raad verwees Dr. Rehman ook naar het recente bulldozeren en ontheiligen van meer dan 30 nieuwe graven van Iraanse bahá’ís in een massagraf in Teheran. De Bahá’í International Community (BIC) meldde de vernielingen eerder deze maand en noemde ze “ongekend en onmenselijk” en hekelde de poging van de Iraanse regering om de herinnering aan de overleden bahá’ís uit de Iraanse samenleving te “zuiveren”.

Verwijzend naar hetzelfde incident zegt Simin Fahandej, BIC-vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties in Genève, in haar verklaring bij de Mensenrechtenraad: “Dit waren mensen, elk met een doorleefd verhaal van enorm lijden en vervolging omwille van hun geloof … Onder hen was een oudere vrouw wiens man werd geëxecuteerd omdat hij een bahá’ís was, haar zonen werden verbannen van universiteiten, ook omwille van hun geloof, en vervolgens werden beiden jarenlang opgesloten, met als gevolg dat zij hun jonge kinderen moest opvoeden.”

“Vandaag vragen we de Iraanse regering, welke bedreiging vormen de doden voor de samenleving? Hoe rechtvaardigt u uw daden, in uw geweten, wetende dat u zelfs in de dood de bahá’ís niet met rust laat, door hen wreed te behandelen, zelfs in hun verdriet? Er is geen religieuze of culturele norm die dit soort wreedheid ooit zou ondersteunen,” voegt mevrouw Fahandej eraan toe.

Het rapport van de Speciale Rapporteur leidde een beladen zitting van de Mensenrechtenraad in, waarin verschillende VN-lidstaten de vervolging van bahá’ís in Iran benoemden en de Iraanse regering opriepen om een einde te maken aan discriminerende praktijken en samen te werken met de mensenrechtenmechanismen van de VN.

België zei dat het “ontzet is over de mensenrechtenschendingen tegen en de aanhoudende discriminatie van minderheden in Iran, met inbegrip van de bahá’í-gemeenschap.”

Canada gaf aan dat het “verontrust is door de waaier en de ernst van de mensenrechtenschendingen uitgevoerd door de Iraanse autoriteiten,” verwijzend naar de vervolging en discriminatie van bahá’ís en andere minderheden.

Luxemburg riep in zijn verklaring de Iraanse autoriteiten op om “de mensenrechten van iedereen te respecteren en volledig te beschermen” en om “een einde te maken aan de cultuur van straffeloosheid” en om “volledig samen te werken met de Speciale Rapporteur, in het bijzonder door hem ongehinderd toegang te verlenen tot het land”, en het drong erop aan dat de Iraanse regering “een einde zou maken aan de intimidatie, agressie en willekeurige arrestaties waarvan … leden van de bahá’í-gemeenschap het slachtoffer zijn.”

Moldavië voegde eraan toe dat de “minderheden nog steeds het slachtoffer zijn van geïnstitutionaliseerde discriminatie en vaak van systematische vervolging, met inbegrip van de situatie van de bahá’í-gemeenschap … die zeer zorgwekkend blijft.

En het Verenigd Koninkrijk benadrukte dat bahá’ís “dagelijks worden gediscrimineerd, of ze nu toegang hebben tot onderwijs, banen of gebedshuizen … [en] willekeurig worden vastgehouden, van hun land worden verdreven en begrafenisrechten worden ontzegd.”

Australië riep de Iraanse regering ook op om een einde te maken aan de vervolging van “Koerden, Baluchi’s, Arabieren en leden van het Bahá’í-geloof”.

Het schriftelijke rapport van de Speciale Rapporteur vermeldt ook “ten minste 70 bahá’ís” die in hechtenis zitten of gevangenisstraffen uitzitten – en nog eens 1200 die een rechtszaak of “strenge en lange gevangenisstraffen” boven het hoofd hangt.

De huizen van bijna 100 bahá’í-families zijn doorzocht en geplunderd sinds oktober 2023, zei dr. Rehman in zijn rapport, en tijdens inbeslagnames van eigendommen hebben de autoriteiten contant geld, bankpassen, juwelen, eigendomsbewijzen, identiteitsdocumenten en paspoorten, elektronische apparaten en heilige boeken in beslag genomen.

Gewapende agenten hebben de bahá’ís ook geïntimideerd met fysiek geweld, verbale pesterijen en agressie, en zelfs bedreigingen onder bedreiging van een vuurwapen, aldus het rapport.

Het rapport van dr. Rehman is zijn laatste na zes jaar als Speciaal Rapporteur voor de mensenrechtensituatie in de Islamitische Republiek Iran. “Ik blijf hopen dat het mandaat [van de Speciale Rapporteur] de stem van miljoenen Iraniërs zal blijven,” vertelde hij de Raad, en erkende de vele Iraniërs “die het doelwit zijn, slachtoffer, en misbruikt, en wier fundamentele rechten voortdurend en straffeloos worden geschonden.”

“Nu ik mijn zesjarig mandaat beëindig, wil ik het Iraanse volk oprecht bedanken voor hun moed, dapperheid en veerkracht, en voor hun steun en positieve betrokkenheid bij mijn mandaat,” voegt hij eraan toe.

En in een aparte verklaring bedankt mevrouw Fahandej van de BIC dr. Rehman voor zijn toewijding aan de mensenrechten.

“De wereldwijde bahá’í-gemeenschap betuigt haar diepe dank en waardering aan dr. Javaid Rehman voor zijn jarenlange dienst als Speciaal Rapporteur en voor zijn onvermoeibare inspanningen voor de bahá’í-gemeenschap en zijn herhaalde oproepen aan de Iraanse regering om een einde te maken aan de intimidatie van bahá’ís, en in feite van alle Iraniërs die gelijke rechten nastreven,” zegt mevrouw Fahandej. “We sluiten ons aan bij zijn hoop op een toekomstig Iran dat geen speciale VN-rapporteur voor mensenrechten meer nodig heeft en waar de regering de rechten van iedereen erkent en handhaaft.”