Nieuw rapport stelt vast dat Iran beloftes inzake mensenrechten niet nakomt

Den Haag, 16 september (BWNS) – Iran is beloftes totaal niet nagekomen die vier jaar geleden zijn gemaakt over de behandeling van bahá’ís in dat land. Dat stelt BIC (Bahá’í International Community) in een nieuw rapport dat deze week is verschenen. De titel van het rapport luidt ‘Unfulfilled Promises’ en het werd openbaar gemaakt op het hoofdkantoor van de Verenigde Naties in Genève. Het rapport gaat over 34 specifieke beloftes die Iran aan de VN Mensenrechtenraad in februari 2010 heeft gedaan, die op een of andere wijze de schendingen van mensenrechten van bahá’ís in Iran zou kunnen aanpakken.

16 september 2014
‘Iran heeft in alle gevallen volledig gefaald zijn verplichtingen na te komen om de mensenrechtensituatie van de bahá’ís te verbeteren, toen zij vier jaar geleden voor de Mensenrechtenraad stonden’, zei Diane Alai, die BIC vertegenwoordigt bij de Verenigde Naties in Genève in een toelichting op het rapport. ‘De Raad is gebouwd op de aanname dat zijn leden eerlijk en oprecht zullen handelen inzake mensenrechten. De ‘onvervulde beloften’ van Iran zijn een trieste getuigenis van de kloof tussen de retoriek en de realiteit van het land’.

De beloftes die Iran deed werden gedaan tijdens een procedure die door de Mensenrechtenraad om de vier jaar wordt uitgevoerd en die bekend staat als de Universal Periodic Review (UPR). Alle lidstaten worden tijdens deze UPR op gelijke wijze onder de loep genomen om de situatie van de mensenrechten in de diverse landen vast te stellen. Iran was in februari 2010 voor het eerst aan de beurt en de volgende sessie is in oktober van dit jaar.

16 september 2014.1

Gedurende de review van 2010 accepteerde Iran 123 aanbevelingen die waren gedaan door andere landen en die gingen over specifieke stappen die konden worden gezet om de mensenrechten in Iran te verbeteren. Vier van deze aanbevelingen hadden specifiek betrekking op de behandeling van de bahá’í-gemeenschap.

In drie aanbevelingen ging het specifiek om een pleidooi voor een ‘eerlijk en transparant’ proces van de zeven gevangen zittende Iraanse bahá’í-leiders. Hun proces was tijdens de UPR van 2010 gaande. ‘Helaas, zoals iedereen weet, werden tijdens de rechtszaak de regels van een eerlijk proces op allerlei manieren geschonden, van een gesloten rechtszaal tot overduidelijke rechterlijke vooringenomenheid’, aldus Diane Ala’i, die hier aan toevoegde dat de advocaten van de zeven zeiden dat de aanklacht ‘veeleer een politieke verklaring was dan een juridisch document’ dat was geschreven zonder enig bewijs te leveren voor hun aantijgingen. Een andere aanbeveling riep Iran op om degenen gerechtelijk te vervolgen die aanzetten tot haat tegen de bahá’ís.

Gedurende het eerste half jaar van 2014 is het aantal aanvallen op de bahá’í-gemeenschap in door de staat ondersteunde media evenwel sterk gestegen, van 55 in januari tot 565 in juni, zo staat in het BIC-rapport te lezen. ‘Toch heeft de regering niets gedaan, omdat dit juist wordt gedaan op instigatie van diezelfde regering’, aldus Diane Ala’i. ‘Bahá’ís wordt nog steeds de toegang ontzegd tot welke vorm van massamedia ook om de valse verklaringen en beschuldigingen die tegen hen zijn geuit te weerleggen. Het doel van de aanvallen is niets anders dan de bevolking op te zetten tegen de bahá’ís en de vervolging van de bahá’ís te rechtvaardigen’.

Nog eens 26 aanbevelingen van de Mensenrechtenraad gaan over bescherming tegen marteling en vrijwaring van economische en educatieve discriminatie, zaken waarmee de Iraanse bahá’ís in de afgelopen jaren ook herhaaldelijk te maken hebben gehad. Het BIC-rapport heeft gekeken hoe Iran heeft gehandeld ten aanzien van alle gedane aanbevelingen en vastgesteld dat het land geen enkele aangegane verplichting is nagekomen. Momenteel zitten er meer dan 100 bahá’ís gevangen, puur vanwege hun religieuze overtuiging.

Bij de presentatie van het rapport in het Palais des Nations in Genève was ook Mahnaz Parakand aanwezig, een van de advocaten die de zeven bahá’í-leiders bijstonden tijdens hun proces in 2010. Zij zei dat het overduidelijk was dat de uitkomst van het proces tevoren was bepaald. ‘De rechterlijke macht is een instituut geworden dat de vrijheid van mensen beperkt’, merkte zij op. ‘De rechters van het revolutionaire hof zijn machines geworden die simpelweg de veroordelingen tekenen waarover is beslist door het Ministerie van Inlichtingen. De manier waarop het proces plaatsvond gaf in alle opzichten aan dat de bahá’í-gemeenschap voor het gerecht stond en niet de zeven leiders’.

Bron: http://news.bahai.org/story/1019