Vooraanstaande juristen dagen Iran uit

DEN HAAG, 13 februari 2018, (BWNS) – In een op vrijdag 9 februari gepubliceerde open brief roepen 25 vooraanstaande intellectuelen en experts in mensenrechtenwetgeving Mohammad Javad Larijani, hoofd van de Hoge Raad voor de Mensenrechten in Iran, op om de langdurige, door de staat geborgde vervolging van bahá’ís in Iran te erkennen in het licht van onlangs vrijgegeven en overvloedig bewijsmateriaal. Publicatie van de brief werd voor het eerst op 10 februari gemeld in de Britse krant The Times.


Website Archives of Baha’i Persecution in Iran is gelanceerd op 18 januari 2018.

De brief volgt op de recente lancering van de website Archives of Baha’i Persecution in Iran, die duizenden officiële documenten, rapporten, getuigenissen en audiovisueel materiaal bevat, waardoor onweerlegbaar bewijs van meedogenloze vervolging openbaar is geworden. De nieuwe site is gemaakt in reactie op de toenemende belangstelling zowel binnen als buiten Iran, om goed geïnformeerd te zijn over de omvangrijke vervolging van de bahá’ís in Iran.

De heer Larijani heeft in het verleden zonder enige schaamte ontkend dat bahá’ís in Iran vervolgd worden. In de ondertekende brief die is gepubliceerd, wordt als voorbeeld de valse verklaring van de heer Larijani in oktober 2014 bij de VN Universal Periodic Review van Iran genoemd, waarin hij beweerde dat Iraanse bahá’ís “worden behandeld volgens het zogenaamde burgerschapscontract” en “genieten van alle privileges van elke burger van Iran.”

“De documenten die op de nieuwe website staan, laten echter een heel ander verhaal zien”, zo wordt in de brief gezegd. Op basis van dit bewijsmateriaal op de site roepen de ondertekenaars de heer Larijani op om “gerechtigheid te waarborgen, de website te bestuderen en … eerdere verklaringen te heroverwegen.”

De website Archives of Baha’i Persecution in Iran bestrijkt een breed scala van schendingen door de Iraanse autoriteiten, met documentatie van stelselmatige discriminatie, arrestatie en gevangenneming, executie, economische onderdrukking, ontzegging van onderwijs, daden van vernieling en geweld en aanzetten tot haat. Deze omvatten o.a.:

  • Een rechterlijk vonnis van het Iraanse Ministerie van Justitie met betrekking tot de moord op een bahá’í die stelt “omdat het slachtoffer een bahá’í was ten tijde van het ongeval … en het feit dat het betalen van bloedgeld [diyeh] wettelijk alleen van toepassing is op moslims”, wordt de verdachte vrijgesproken van de aanklacht.
  • Een officiële brief van Algemene Zaken van het Ministerie van Onderwijs in Teheran aan een studente van een middelbare school waarin staat dat zij “een zeer welgemanierde studente was”, maar dat zij werd uitgesloten “in overeenstemming met de bepalingen van de grondwet van de Islamitische Republiek, aangezien zij een volgeling is van de bahá’í-sekte.”
  • Een brief van het Onderwijsbureau Algemene Zaken van de universiteit van Isfahan aan een studente stelt dat zij “een volgeling van de bahá’í-sekte” is en dat haar “niet toegestaan wordt (haar) studie te vervolgen”.
  • Een brief van het Hof van Justitie aan een persoon met een handicap waarin hij wordt geïnformeerd dat hij “vanwege zijn lidmaatschap van de bahá’í-sekte is ontslagen”, dat zijn pensioenuitkeringen stop zijn gezet en dat zijn verdere klachten door de rechtbank als “ongeldig worden verklaard en worden afgewezen.”
  • Een brief van het Ministerie van Onderwijs aan een van haar werknemers geeft aan dat zij “is ontslagen [bij het Ministerie van Onderwijs]” en “is bevolen om alle ontvangen salarissen terug te betalen” aangezien zij “aangesloten is bij de illegale bahá’í-sekte.”

De brief herinnert de heer Larijani eraan dat de Iraanse grondwet, van de regering en moslims eist om “de niet-moslims eerlijk en goed te behandelen, rechtvaardig en volgens islamitisch recht en hun mensenrechten gerespecteerd dienen te worden.” In de brief wordt nadrukkelijk gevraagd: “Hoe kan de ontzegging van toegang tot de universiteit voor duizenden jongeren als eerlijk worden beschouwd? Hoe kan de islamitische gerechtigheid hoog worden gehouden wanneer er inspanningen worden geleverd om een hele gemeenschap uit te sluiten van deelname aan het economische leven van hun eigen land?”

“Zo’n divers gezelschap van vooraanstaande personen die opkomen voor de bahá’ís in Iran is zeer ontroerend”, zegt Diane Ala’i, vertegenwoordiger van de Baha’i International Community bij de Verenigde Naties in Genève. “We hopen dat anderen de inhoud van deze nieuwe website zullen bestuderen en op een respectvolle wijze hun stem zullen verheffen, zodat de Iraanse autoriteiten gepaste aandacht schenken aan de vereisten van rechtvaardigheid en waarheidlievendheid en zichtbare stappen nemen om de al lang bestaande, systematische vervolging van de bahá’ís in Iran te beëindigen.”

De co-auteurs van de open brief komen uit Brazilië, Canada, Duitsland, India, Zuid-Afrika, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.

Meer informatie is te vinden op:
https://www.bic.org/news/lawyers-worldwide-challenge-denial-persecution-bahais-iran
en http://news.bahai.org/story/1236/